1.1. Klimaatsverandering

Broeikasgaseffect

Het broeikaseffect is een natuurlijk fenomeen dat het leven op aarde beschermt. Verschillende gassen, de broeikasgassen – BKG -, vormen een soort deken rond het aardoppervlak en houden de warmte-instraling van de zon op de aarde vast. Dankzij dit natuurlijk broeikaseffect bedraagt de gemiddelde temperatuur van onze planeet 15°C; zonder dit fenomeen zou de gemiddelde temperatuur -18 °C bedragen.

Het probleem is dat onze huidige levensstijl aanzienlijk hogere BKG-emissies genereert dan de planeet kan recyclen. Deze gassen accumuleren in de atmosfeer en houden op die manier meer warmte vast dan zonder menselijk toedoen het geval zou zijn. Dit heet het ‘bijkomend broeikaseffect’ dat de opwarming van onze planeet veroorzaakt en het klimaat wijzigt. Al decennia lang nemen de BKG-emissies toe en wijzen voorspellingen op een wereldwijde sterke stijging van de gemiddelde temperatuur.

Kyoto Protocol

Het Protocol van Kyoto is een internationale overeenkomst verbonden met het Raamverdrag van de Verenigde Naties over Klimaatsverandering, dat de partijen verplicht tot internationaal bindende emissiereductiedoelstellingen. Door te erkennen dat hoofdzakelijk ontwikkelde landen verantwoordelijk zijn voor de huidige hoge BKGemissiewaarden in de atmosfeer, als gevolg van meer dan 150 jaar industriële activiteit, legt het Protocol een zwaardere last op ontwikkelde naties krachtens het beginsel van ‘gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden’ (CBDR).

Het Protocol van Kyoto werd overeengekomen op 11 december 1997 in Kyoto, Japan, en trad in werking op 16 februari 2005. De gedetailleerde uitvoeringsvoorschriften van het Protocol werden in Marrakech, Marokko, in 2001 goedgekeurd, en worden aangeduid als de ‘Akkoorden van Marrakech’. De eerste verbintenisperiode begon in 2008 en eindigde in 2012. Op de klimaatconferentie die in 2012 plaatsvond in Doha, Qatar, kwamen de partijen overeen om het Kyoto-protocol te verlengen. Het komt erop neer dat er tegen 2015 een opvolger voor het Protocol zal worden uitgewerkt die tegen 2020 zal worden geïmplementeerd.

Doelstelling om CO2 -uitstoot terug te dringen

Terwijl de Europese Unie (EU) goed op weg is om haar klimaat- en energiedoelstellingen tegen 2020, de zogenaamde ‘20-20-20’ doelstellingen1, te behalen, was er nood aan een geïntegreerde kaderregeling voor de periode tot 2030, die investeerders zekerheid moet bieden en een gecoördineerde aanpak door de Lidstaten moet waarborgen. De kaderregeling die de Europese Commissie op 22 januari 2014 voorstelde, wil de motor zijn achter de evolutie naar een koolstofarme economie. De uitstoot van broeikasgassen (BKG) in de Europese Unie tegen 2030 terugdringen met 40% ten opzichte van het niveau in 1990 staat hierbij centraal. Door voor zichzelf een klimaatstreefdoel tot 2030 voorop te stellen zal de EU ook actief kunnen deelnemen aan de onderhandelingen over een nieuwe internationale klimaatovereenkomst die in 2020 van kracht zou moeten worden.

eze nieuwe doelstelling zal er ook voor zorgen dat de EU op een kosteneffectieve wijze op koers blijft naar haar doelstelling voor 2050. De ‘Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050’ (gepubliceerd in 2011) wil de BKG-emissies door de EU tegen 2050 met 80% terugdringen (ten opzichte van de niveaus in 1990). De routekaart beschrijft hoe men dit kan bereiken door een hogere energie-efficiëntie (met inbegrip van vervoer) en door ‘schone’ elektriciteit op te wekken. Voor het eerst krijgen sectoren die buiten het emissiehandelssysteem (ETS) vallen, op Europees vlak emissiereductiedoelstellingen opgelegd. De «Effort Sharing Decision» (beschikking inzake verdeling van emissiereductie-inspanningen) stelt jaarlijkse bindende BKGemissiedoelstellingen voor de EU-lidstaten vast voor de periode 2013 tot 2020. Deze beschikking beoogt een emissiereductie van 10% door de betrokken sectoren tegen 2020 (ten opzichte van de niveaus in 2005), waarbij elke lidstaat een bijdrage levert evenredig aan haar rijkdom. Het is dan aan de lidstaten om te beslissen over nationale doelstellingen en het beleid om deze doelstellingen te verwezenlijken.

Tab. 2 – Doelstellingen voor de verdeling van emissiereductieinspanningen van Europese lidstaten tegen 2020, Europese Commissie
 
T2K-partnerland Doelstellingen voor de verdeling van de inspanningen (tegen 2020, bovenop niveaus 2005)
België  -15%
Frankrijk  -14%
Duitsland  -14%
Nederland  -16%
VK -16%

Heel wat stedelijke agglomeraties (steden of regio’s) hebben op regionaal en lokaal niveau ook klimaatsveranderingsstrategieën ontwikkeld en BKGreductiedoelstellingen vooropgesteld. De meeste hebben echter een akkoord gesloten aangaande overkoepelende doelstellingen. Slechts een aantal heeft deze doelstellingen uitgesplitst per sector (inclusief de vervoersector).

 

 De EU-leiders zijn de eenzijdige uitdagende verbintenis aangegaan dat Europa tegen 2020 zijn emissies met minstens 20% (boven de niveaus van 1990) zal terugdringen, 20% van zijn energieverbruik uit hernieuwbare bronnen zal halen en zijn verbruik van primaire energie met 20% zal verminderen door een betere energie-efficiëntie.