1.2. Vervoersector

Huidige situatie

De vervoerssector vertegenwoordigde 24% van de uitstoot van broeikasgassen in de EU in 2009, waarin het wegvervoer veruit het grootste aandeel bezat. In Europese stedelijke gebieden is het openbaar vervoer verantwoordelijk voor ongeveer 10% van alle met vervoer samenhangende BKG-emissies. In Europese stedelijke gebieden wordt 40 tot 50% van het openbaar vervoer al aangedreven door elektriciteit. Het busvervoer is echter nog altijd verantwoordelijk voor 50 tot 60% van het totaal openbaar vervoer in Europa en 95% van de bussen rijden op fossiele brandstoffen.

Combinatie van vervoersenergie

In 2010 spreidde de productie van primaire energie in de EU-27 zich over verschillende energiebronnen, waarvan de belangrijkste nucleaire energie (28,5% van de totale energie)1. Ongeveer een vijfde van de totale productie van primaire energie in de EU-27 werd gehaald uit hernieuwbare energiebronnen (20,1%), gevolgd door vaste brandstoffen (19,6%, voornamelijk kolen), aardgas (18,8%) en ten slotte ruwe olie (11,7%). In 2010 leverden duurzame energiebronnen op die manier voor de eerste keer in de EU-27 meer primaire energie op dan aardgas en vaste brandstoffen, die reeds in 2006 de ruwe olieproductie hadden overtroffen.

Afb. 4 – Productie van primaire energie, EU-27, 2010 (Eurostat)


 

De totale BKG-emissies voor de sector van het openbaar vervoer zijn sterk afhankelijk van de soort beschikbare brandstoffen voor voertuigen en de energiecombinatie die het elektriciteitsnet aanbiedt. Als gevolg zal de CO2-footprint van vervoermaatschappijen variëren in functie van de beschikbare brandstoffen en energiecombinatie en van de resulterende CO2-intensiteit van de stroomvoorzieningen van elk land en/of serviceprovider. Deze footprint zal ook variëren volgens de van kracht zijnde BKG-regelgeving in elk land. Sommige maatschappijen zijn in staat om elektriciteitsemissies te rapporteren in overeenstemming met de door hun provider verstrekte gegevens (en dus inclusief de voordelen van aangekochte groene energie). Anderen moeten de gemiddelde CO2-intensiteit toepassen op hun nationale energieproductie. Er lijkt op Europees niveau op het vlak van BKG-rapportering een gebrek aan harmonisatie te bestaan.

De verschillen in elektriciteitscombinaties en resulterende CO2-intensiteit kunnen leiden tot verschillende prioriteiten voor vervoermaatschappijen binnen hun poging tot het terugdringen van de BKG-uitstoot. Zo resulteert het hoge percentage elektriciteit uit kernenergie en waterkracht in Frankrijk in een relatief lage CO2-uitstoot. Dit betekent dat initiatieven gericht op de verdere vermindering van het energieverbruik en de CO2-intensiteit minder voordelen voor het milieu bieden dan in Nederland, Duitsland of het Verenigd Koninkrijk, hoewel ze nog steeds dezelfde financiele voordelen bieden. In Duitsland werd in 2011 het besluit genomen om kernenergie geleidelijk af te schaffen in 2022. Kernenergie was de bron van bijna 18% van de Duitse elektriciteit in 2010; deze wijziging zou aanleiding kunnen geven tot verschillende CO2-intensiteiten in de Duitse elektriciteit, afhankelijk van de bronnen die zullen worden gebruikt ter vervanging van kernenergie.

Tab. 3 - Energiemix voor het opwekken van elektriciteit in de landen van de T2K-partners in 2011, Internationaal Energieagentschap.
 
Energiebron  België  Frankrijk  Duitsland  Nederland  VK
Steenkool  5.96% 3.08% 44.67% 21.90% 29.80%
Olie  0.32% 0.61% 1.09% 1.29% 1.00%
Gas  28.19% 4.76% 13.74% 60.58% 39.92%
Biobrandstoffen  4.30% 0.52% 5.40% 4.45% 3.05%
Afval  2.20% 0.79% 1.83% 3.34% 0.85%
Kernenergie  53.45% 78.72% 17.74% 3.67% 18.75%
Overige bronnen  0.15% 0.00% 0.46% 0.13% 0.00%
Waterkracht  1.58% 8.97% 3.86% 0.05% 2.34%
Geothermische energie  0.00% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00%
Zon  1.30% 0.36% 3.18% 0.09% 0.07%
Wind  2.56% 2.18% 8.03% 4.51% 4.21%
Aandeel hernieuwbare energie  5.43% 11.52% 15.07% 4.65% 6.62%
CO2-intensiteit (kg CO2 /kWh) 0.225 0.071 0.672 0.413 0.508

1 Kernenergie was vooral belangrijk in België, Frankrijk en Slowakije, waar ze goed was voor meer dan de helft van de nationale productie van primaire energie.