3.2. Windenergie

Een windturbine zet de kinetische windenergie om in mechanische energie, waarbij elektriciteit geproduceerd wordt. De turbine moet in de richting van de wind wijzen, zodat de schoepen een cirkelvormige beweging maken onder invloed van de kinetische windenergie. De schoepen zijn aangesloten op een rotor, die op zijn beurt een generator laat draaien die zich op dezelfde as bevindt. Er wordt ook een tandwielkast gebruikt om de draaisnelheid te verhogen en daarmee dus de efficiëntie van het systeem.

Windturbines hebben specifieke windomstandigheden nodig om correct te werken. Onder een windsnelheid van 3,5 m/s, is de opbrengst negatief; in dat geval worden windturbines uitgeschakeld om nodeloos verbruik te voorkomen. Wanneer de snelheid hoger is dan 13,5 m/s, moeten windturbines uitgeschakeld worden om schade voor de omgeving te voorkomen. Lokale klimaat- en milieuomstandigheden hebben een sterke impact op de winstgevendheid van het systeem en moeten nauwgezet bestudeerd worden. Het aanbevolen minimum is 5 m/s.


 

Het is een hele uitdaging om windturbines in een stadsomgeving te installeren, waar de gemiddelde windsnelheid veel lager is dan in open gebieden op het platteland of in de buurt van de kust. Windturbineprojecten krijgen vaak te maken met felle protesten van de betrokken buurtbewoners die zich zorgen maken over het lawaai en bang zijn dat ze het landschap zullen ontsieren. Ondanks deze obstakels werden al met succes windturbines geïnstalleerd in bepaalde steden, waar ze een potentiële oplossing vormen voor openbare gebouwen die zich op enige afstand van andere gebouwen bevinden.